De Rotterdamse kunstcriticus Dolf Welling is eind maart op 95-jarige leeftijd overleden. Hij was drager van de Erasmusspeld en erelid van de internationale organisatie van kunstcritici AICA. Maar voor Rotterdam is belangrijker dat met hem opnieuw een lid wegvalt van een generatie die in de periode na de oorlog vorm heeft gegeven aan de cultuur en met name ook de journalistiek in deze stad.
Dit is geen in memoriam. Anderen weten veel meer van Dolf Welling dan ik, die hem heb leren kennen via zijn zoon Wouter en andere schrijvers van het deels biografische boekje ‘Dolf Welling, het eigen verhaal’, dat in 2000 werd uitgebracht ter gelegenheid van zijn 50-jarig jubileum als kunstcriticus. De gedachte om dit stuk te schrijven kwam eigenlijk al bij me op na het recente overlijden van Koos de Gast, net zo’n persoonlijkheid uit het Rotterdam dat voorgoed voorbij is. Het Rotterdam van de wederopbouw, waarin iedereen die een pen kon vasthouden van grote waarde was voor deze stad.
Dolf Welling is in oktober 1919 geboren in Amsterdam, maar vestigde zich in 1950 in de Maasstad toen hij een baantje kon krijgen als leerling-redacteur bij het toenmalige Rotterdamsch Nieuwsblad. Hij was een van die Amsterdammers die overkwamen naar het in zieltogende Rotterdam, dat vooral door het bombardement niet alleen zijn materiële stadshart, maar ook zijn culturele hart was kwijtgeraakt.
Hij behoorde dus niet tot die twee omvangrijke lichtingen van journalisten die vanuit Amsterdam naar deze stad zijn getrokken toen in 1970 Het Vrije Volk zich terugtrok op Rotterdam en in datzelfde jaar ook de Nieuwe Rotterdamse Courant fuseerde met het Handelsblad en zich vestigde aan de Witte de Withstraat. Maar wel was hij een van die vele Amsterdammers die na de oorlog naar Rotterdam zijn gekomen en hier hebben geholpen om de stad een nieuw gezicht te geven.
Hij was een van de velen het aandurfden om vanuit het ‘warme’ Amsterdamse nest naar het toch wat kille Rotterdam te komen. Vaak noodgedwongen, maar toch. De waarde van die instroom uit het noorden wordt nog wel eens onderschat en raakt daardoor makkelijk in de vergetelheid. En trouwens, het ging niet alleen om Amsterdammers, maar zovelen die hebben meegebouwd aan het toenmalige Rotterdam. Het waren ook niet zulke bijzondere mensen, maar hun bijdrage aan de stad was bijzonder.
Met het verdwijnen van het Rotterdams Dagblad, voortgekomen uit een fusie van Het Vrije Volk en het Rotterdams Nieuwsblad, en met de verhuizing van NRC Handelsblad naar Amsterdam, aldaar ‘het NRC’ genoemd, is Rotterdam bijna weer terug-bij-af. De initiatiefloze, slappeloederige manier waarop het stadsbestuur rond 2012 een van de meest waardevolle journalistieke instituten uit handen heeft laten glijden, is tekenend voor de geestelijke machteloosheid die deze stad vandaag in haar greep heeft.
In het Rotterdamse stadsbestuur wordt nu de toon bepaald door partijen die liever politieagenten dan journalisten op straat ziet. Liever petten dan pennen. We plengen een traan bij de aanslag op Charlie Hebdo, maar laat die krant vooral in Parijs blijven, want in Rotterdam lusten we geen controversiële vrijdenkers.
Het Algemeen Dagblad, de laatste der Mohikanen, niet te na gesproken. Maar wat deze krant nog heeft overgelaten van het Rotterdams Dagblad doet pijn aan de ogen. Een dun katern met wijknieuws op het niveau van advertentiebladen. Wat zeg ik? Onder het niveau van een advertentieblad als De Havenloods, dat in de jaren zestig en zeventig een waar broeinest was van kritische journalistiek. Niet een krant zonder gezicht, maar een onzichtbare krant. Ik bedoel, in het politiek en maatschappelijk debat in Rotterdam.
Toch zullen ze ook daar in Central Post hun best doen om er nog van te maken wat ervan te maken valt. Maar Rotterdam is op journalistiek bijna alles kwijtgeraakt wat in de tweede helft van de vorige eeuw is opgebouwd. De veteranen van Het Vrije Volk lopen er verloren bij, zelfs hun cafés dreigen te verdwijnen.
Dit is niet nostalgisch bedoeld. Het is een protest tegen de journalistieke culturele verarming van Rotterdam. Een kaalslag zonder weerga. Rotterdam ontbeert platforms voor discussie en opinievorming. Platforms waar wordt geschreven en nagedacht, niet de discussiefora waar vooral oneliners over de tafels worden gesmeten.
Nieuwe pogingen als Vers Beton zijn gedurfd, geïnspireerd en veelbelovend, maar tegelijkertijd lijden ze onder wat de Duitsers zo mooi betitelen als ‘einaltrigkeit’. Het behoort tot één generatie. Het contact, de samenwerking met oudere generaties is verloren. Ze moeten daar iedere dag opnieuw het wiel uitvinden. Wat ze niet zonder succes doen.
Het was het overlijden van Koos de Gast en vooral van Dolf Welling dat bij mij de vraag opriep of deze stad werkelijk denkt dat elke generatie opnieuw moet beginnen. Moet deze stad per se altijd maar jong, snel en rauw zijn? Want als dat zo is, dan raakt Rotterdam snel opgebrand. Alleen daar waar generaties samenwerken en elkaar wederzijds inspireren, daar waar de ouderen geleidelijk aan humuslaag vormen waarin de jongeren kunnen gedijen, alleen daar heeft de samenleving een toekomst.
Nu er zoveel jongs groeit en bloeit en toch ook nog zoveel ouderen rondlopen die een andere wereld hebben gezien, is er volop gelegenheid om de brug tussen de generaties te slaan. Dat is vooral nodig in wat er nog resteert van de journalistiek. Alleen zo kunnen we van Rotterdam een echte cultuurstad maken, waarin zelfs het gemeentebestuur leert inzien dat geen samenleving kan bestaan zonder een door de gemeenschap gedragen cultuur.
Gepubliceerd: 1 april 2015, Rotterdam Vandaag & Morgen: http://www.vandaagenmorgen.nl/index.php/opinie/5467-liever-petten-dan-pennen-in-de-stad.html