Vegetarisme was behalve een levensbeschouwing ook, en misschien wel vooral, een levenshouding. In 1970, ik was een jaar of zestien, besloot ik geen vlees meer te eten. De argumenten lagen voor het oprapen. “Weet je wel hoeveel kilo voedsel je een varken moet geven voordat je hem kunt slachten,” riep ik mijn sceptische gezinsgenoten toe. “Tien keer zijn eigen gewicht. En bovendien doe je die dieren onnodig leed aan en heb je vlees niet eens nodig. Het is nog ongezond ook.”
Wat ze thuis niet wisten, was dat ik tot mijn vegetarisme was gekomen nadat ze met kerst een soort vogelpaté hadden opgediend waaraan pootjes waren bevestigd, zodat het net was of je een echte vogel in plakjes sneed. Daar werd ik fysiek niet goed van, zoals ik niet goed werd van alles wat met ‘thuis, te maken had. Ik weigerde vlees als een daad van verzet en walgde van de begriploze, barbaarse carnivoren aan onze tafel. Liever in mijn eentje met mijn hapje groen.
Op zoek naar gelijkdenkenden sloot ik me aan bij een vereniging, genaamd “De Jonge Vegetariërs”. maar al tijdens de eerste jaarvergadering stoorde ik me aan de tamme sfeer. Ik was dan ook blij toen tijdens die vergadering iemand op me afkwam die me vroeg of ik ook vond dat er hier maar weinig gebeurde. “We gaan een actiegroep oprichten,” zei hij, “tegen de bio industrie. Doe je mee?” Een paar weken later kwamen we bijeen en zag ik voor het eerst foto’s van elkaar blindpikkende kippen in legbatterijen, kreupele kistkalveren en varkens met wegrottende snuiten en poten.
Toen we tijdens de oprichtingsvergadering op de naamgeving van de actiegroep kwamen, stelde iemand “Lekker Dier”, voor. Diezelfde zomer nog hielden we onze eerste demonstratie op de Flevohof. Het was het begin van een kwarteeuw actievoeren, die ertoe zou leiden dat in september 1995 iedere Nederlander wist waarover het ging toen de directie van Schiphol de minister van Landbouw en Visserij verzocht het transport van kistkalveren via de luchthaven te verbieden. Maar destijds wist niemand iets van bio industrie. Nel Soetens van het Actiecomité Pro Gastarbeiders noemde Lekker Dier destijds in een beschouwing over het opkomende fenomeen van de actiegroepen, nog ‘een krankzinnige uitwas’.
Niet lang na de oprichting ging ik uit huis. Daardoor verloor mijn vegetarisme zijn karakter als verzetsdaad. In de maatschappij was het alleen maar lastig wanneer je mensen er voortdurend op attent moest maken dat je geen vlees at. Ook bij Lekker Dier hadden we meteen ingezien dat we de groep niet tot vegetariërs moesten beperken. Trouwens, erg lang draaide ik niet mee. Na een paar jaar was ik nog slechts sympathisant en vegetariër af.
Een paar jaar geleden kwam mijn dochter naar me toe met de opmerking dat je toch wel van lotje getikt moest zijn als je nog vlees at, zo vreselijk als die dieren moesten lijden! Ik beaamde dat voorzichtig, maar bracht ertegenin dat het toch geen echte oplossing was als je vegetariër werd.
“O nee? Dan moet je dit maar eens lezen!” ze duwde me een folder in de hand en met het schaamrood op mijn kaken las ik de naam van Lekker Dier, inmiddels de Greenpeace van de bio industrie. Korte tijd later kreeg ik te horen dat alle drie mijn kinderen zich tot het vegetarisme hadden bekeerd.
En omdat mijn echtgenote al nooit een overtuigde vleeseetster is geweest, zit ik daar nu in mijn eentje als een barbaarse carnivoor aan tafel met mijn stukje vlees voor me. Mijn onverstand wordt grootmoedig geduld. De enige beperking is, dat het stukje vlees wel van de Groene Slager moet komen. Voor de rest vragen ze zich alleen maar af hoe iemand zijn principes zó kan afvallen.
Gepubliceerd in NRC-Handelsblad van 30 september 1994, in een speciale editie van Zaterdags Peil (“Ontnuchterd na de idealen van toen”) ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van deze krant.