Wederopbouwdag 2016 mag een dag van vragen zijn. Bijvoorbeeld wat de stadsplanners van de jaren ’40, Van Traa voorop, heeft bezield om een centrum te willen bouwen bijna zonder mensen? Die misser heeft het ooit zo bruisende Rotterdam op een sociale en culturele achterstand gezet die we nu met de grootste moeite proberen in te halen.
‘Wij beslissen hier bij u, over u en zonder u,’ hadden Van Traa c.s. kunnen zeggen toen ze in 1946 hun Basisplan naar buiten brachten. Weliswaar mocht de gemeenteraad goedkeuring aan het plan hechten, maar veel openbare discussie was er niet. De randvoorwaarden werden aan het publiek als voldongen feiten gepresenteerd in de overigens mooie brochure, ‘Het nieuwe hart van Rotterdam’.
Er was plaats voor hooguit zo’n dertigduizend mensen. In het centrumgebied dat werd gebombardeerd woonden minstens 75.000 inwoners.
De argumentatie erachter was nogal krom. Aan de ene kant werd het vooroorlogse centrum de hemel in geprezen. ‘Een dierbare herinnering voor al wie het hebben gekend.’ Maar terugkomen mocht het niet. Stadsarchitekt Witteveen werd verweten dat hij in 1941 in het eerste wederopbouwplan had geprobeerd om dat oude centrum te willen herstellen: ‘een eenvoudige vervanging van wat hij verloren zag gaan’.
Een enkele blik op het Plan-Witteveen leert dat dit niet waar is. Wat er ook mis was aan zijn plan, hij streefde zeker naar een opener stad met meer licht, lucht en ruimte en een oplossing voor de ruimtelijke problemen waarmee de oude, te snel gegroeide stad had gekampt. Wel sloot Witteveen aan bij de oude stad, waar Van Traa en zijn techneuten er volledig mee wilde breken. Zij wilden een modernistisch experiment met Rotterdam als proeftuin.
Ik heb in de afgelopen maanden een lezingenreeks mogen geven over de wederopbouw in Europa en daarbij is me duidelijk geworden dat het herstel op andere plaatsen veel sneller is gegaan dan in Rotterdam. Als Witteveen was gevolgd, had de stad rond 1950 een nieuw centrum kunnen hebben met voldoende inwoners om er weer een levendig geheel van te maken.
Het radicalisme van Van Traa vertraagde dat herstel. Daardoor kon de centrumbouw het slachtoffer worden van de voorrang die na de oorlog werd gegeven aan de haven en bleef het centrum tot twintig jaar na de oorlog halfleeg. En omdat er bewust werd gestreefd naar een stadshart met zo weinig mogelijk inwoners, bleef het tot dertig jaar na de oorlog een gebied waar je ’s avonds het vaak genoemde kanon kon afschieten zonder iemand te raken. Het was treurig om er te zijn en treurig om het te zien, ondanks alle opgeklopte trots op het nieuwe beton. Toen Tom Manders zong dat de Rotterdammers zo trots waren op ‘Z’n metro, z’n tunnel en z’n Feijenoord’ (volgens sommigen: ‘z’n metrosche tunnel’), was dat eerder armoe dan rijkdom.
Die trots kunnen we laten varen. Laten we nu liever erkennen dat de wederopbouw tot de jaren 70 een mislukking was en dat Rotterdam pas tegen het einde van de twintigste eeuw echt weer vorm kreeg. Twee generaties zijn opgegroeid in een gefaald stedenbouwkundig experiment. Als we die mislukking erkennen, kunnen we in één adem door een einde maken aan daarmee samenhangende misverstanden, zoals de mening dat Rotterdam een werkstad zou zijn met een hart dat bonkt als een heistelling.
Dat is nonsens. Rotterdam is niet ‘rauw’. Zoals Paul van de Laar al zo duidelijk aangaf bij zin inaugurele rede als hoogeraar geschiedenis van Rotterdam, is dit van oorsprong een koopmansstad. De industrie is er pas later gekomen. Het is de hoogste tijd om terug te keren naar de echte, de diepere ‘roots’ van Rotterdam, die van een ontwikkelde en beschaafde cultuurstad. We kunnen stoppen met afbreken in het centrum, maar voordat we dat doen mag van mij de sloopkogel nog even door een paar heilige huisjes, vooral de mythe dat het mooi zou zijn wat er hier is gebeurd in de eerste decennia na de oorlog. De eerste wederopbouw van Roterdam was een ontsporing die een afschrikwekkend voorbeeld zou moeten zijn voor andere verwoeste steden.
Gepubliceerd op de nieuwwsite Rotterdam Vandaag en Morgen, 20 mei 2016