‘Het is zeker dat walvissen op dezelfde manier over jullie zullen praten als de joden nu over de nazi’s.’
Gepubliceerd in Intermediair, 7 mei 1993, 29ste jaargang, 18.
REINE, VOORJAAR 1993 – Het gevecht om de commerciële walvisvangst is in alle hevigheid ontbrand. De milieubeweging probeert de jagers te ontmoedigen door boycotacties, sabotage en demonstraties, maar de vissers – de Noren voorop – zijn vastbesloten. Voor hen is de walvisvangst van levensbelang.
‘We liggen met onze boot doodstil op het water en wachten tot ze zich vertonen’, vertelt de Noorse walvisjager Jan Odin Olavsen. ‘Dwergvinvissen blazen geen dampwolk uit, dus om ze te betrappen moet het zeeoppervlak spiegelglad zijn. Maar windstille dagen zijn zeldzaam hier.’
De vangsttechniek is simpel. Iemand zit op de uitkijk in een ton die aan de mast is bevestigd. Op het moment dat de walvis nog dertig of veertig meter verwijderd is, schiet men de harpoen af. Een kleine granaat ontploft in de punt van de harpoen, waardoor de vis bewusteloos raakt. Als hij nog leeft, schiet de visser hem met een geweer door de kop. De zeven à tien meter lange vis wordt bij stukjes en beetjes gevild en verwerkt. Binnen het uur is het dier in de ruimen van Olavsen’s schip verdwenen en begint het wachten op de volgende vangst.
Olavsen heeft sinds zijn vroege jeugd op walvissen gejaagd, eerst samen met zijn vader en later met zijn eigen boot, totdat het internationale moratorium daar in 1986 een eind aan maakte. Nu mag hij jaarlijks slechts een paar dwergvinvissen vangen ‘voor wetenschappelijke doeleinden’. Voor dit jaar bedraagt de door de Noorse regering vastgestelde quotum 136 dieren. Rond de paasdagen zijn de eerste Noorse walvisjagers uitgevaren voor de wetenschappelijke vangst. De datum van de start was geheim gehouden uit vrees voor acties van milieuactivisten.
Het Noorse wetenschappelijke vangstprogramma wordt door de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC) getolereerd, al zetten sommigen vraagtekens bij de omvang ervan. Anders is het met de aankondiging van de Noren, vorig jaar juli tijdens de IWC-conferentie in Glasgow, om de commerciële jacht op dwergvinvissen te heropenen. Daarmee hebben zij de overgrote meerderheid van de lidstaten van de IWC en de hele internationale milieubeweging tegen zich in het harnas gejaagd. De Noren zullen met de commerciële jacht wachten tot na de eerstvolgende IWC-bijeenkomst van 10 tot 14 mei in Kyoto.
Olavsen woont in het vissersdorp Reine, op de uiterste westpunt van de besneeuwde Lofoten-eilanden zo’n 200 kilometer binnen de poolcirkel. De huizen liggen er ingeklemd tussen de bijna loodrecht oprijzende berghellingen en de oceaan, die groengrijs rond de klippen kolkt. Reine is de thuishaven voor zeven van de 56 Noorse schepen die geschikt zijn voor de jacht op dwergvinvissen. Ze zijn gemiddeld zo’n twintig meter lang en lijken in niets op de grote fabrieksschepen die een eind hebben gemaakt aan het bestaan van een aantal grote walvissoorten.
‘Veel mensen denken dat de Noorse walvisvangst nog gebruik maakt van de grote fabrieksschepen’, zegt de Noorse visserijminister Jan Henry Olsen. ‘Maar geen van deze schuiten is speciaal voor de walvisvangst gebouwd. Het zijn vissersboten met een bemanning die gewoonlijk tot één familie behoort.’ Noorwegen, zo verklaart Olsen, heeft gebruik gemaakt van het recht om zich van het IWC- moratorium te distantiëren.
De Noren willen de vangst opnieuw starten zodra op wetenschappelijke gronden is bewezen dat het bestand aan dwergvinvissen een bepaalde bejaging kan tolereren. Na zeven jaar wachten is het nu zover. Olsen: ‘Het Wetenschappelijk Comité van de IWC heeft afgelopen jaar unaniem uitgesproken dat er naar schatting 86.700 dwergvinvissen in het noordoostelijk deel van de Atlantische oceaan leven. Het bestand wordt dus op geen enkele manier bedreigd.’
De Noren willen de eerste jaren enkele honderden dieren vangen boven het quotum voor wetenschappelijke vangst, waardoor de totale vangst dit jaar tussen de tweehonderd en achthonderd dieren zal bedragen. De minister maakt zich echter grote zorgen over de reactie van de milieubeweging. De bewoners van de Lofoten kregen rond Kerstmis een voorproefje, toen Paul Watson, lid van de Amerikaanse milieuorganisatie Sea Shepherd, in de haven van Svolvær een walvisvaarder tot zinken gebracht. Bovendien werd tijdens de IWC-conferentie in Glasgow in juli vorig jaar opgeroepen tot een boycot van Noorse exportproducten. Sindsdien demonstreren milieuorganisaties geregeld bij Noorse ambassades en toeristenbureaus. Verwacht wordt dat de Amerikaanse president Clinton druk zal uitoefenen om een hervatting van de commerciële walvisvaart te voorkomen. In februari nam het Congres al een resolutie van die strekking aan.
De strijd speelt zich af in en rond de IWC-arena. Deze organisatie werd in 1946 opgericht door tien landen, waaronder Noorwegen, en was vooral bedoeld om het uitsterven van de grote walvissoorten te voorkomen. In de statuten staat vermeld dat de commissie rekening zal houden met ‘de belangen van de consumenten van walvisproducten en van de walvisindustrie’. Olsen ziet echter met lede ogen aan dat er steeds meer landen lid worden die zelf geen belang hebben bij de walvisvangst, terwijl walvisnaties als IJsland en Canada recentelijk hun IWC-lidmaatschap hebben opgezegd. ‘Als de IWC zich verder beweegt in de richting van een organisatie voor permanente bescherming van walvissen en een verbod op alle commerciële vangst, dan zal Noorwegen zijn relatie tot de IWC moeten herzien.’
Woordvoerder Martin Harvey van het IWC-secretariaat in het Engelse Cambridge wil wel bevestigen dat er iets is veranderd: ‘In de jaren vlak na de oprichting in 1946 was de walvisindustrie een stuk sterker dan nu. Sinds de jaren 60 is de bescherming van de walvissen meer op de voorgrond getreden.’ Hij voegt daaraan toe dat er wel degelijk uitzicht kan zijn op hervatting van de commerciële vangst zodra er een akkoord is over het nieuwe beheermodel, de Revised Management Procedure. Over het rekenkundige gedeelte is men het al eens, maar over de juridische vorm en bijvoorbeeld de inspectie nog niet.
Voor de bewoners van de Noord-Atlantische kuststreken, zoals de Lofoten, duurt het allemaal veel te lang. Ze voelen zich miskend. ‘De bevolking in Reine heeft geen ander kapitaal dan de boten en de kennis die van de ene generatie op de andere wordt overgedragen’, betoogt Georg Blichfeldt. Hij is secretaris van de High North Alliance, een organisatie van gemeenschappen langs de noordelijke Atlantische Oceaan, van Noorwegen tot Groenland en Canada. Blichfeldt en de zijnen willen een tegenwicht vormen tegen de milieubeweging, met name aartsvijand Greenpeace.
‘Onze leefwijze is anders dan die van mensen in de geïndustrialiseerde gebieden, waar men zo snel mogelijk geld moet maken’, zegt Blichfeldt geëmotioneerd. ‘Wij zijn afhankelijk van het milieu en daarom zijn wij niet uit op kortzichtig winstbejag.’
Geir Wulff-Nilsen, burgemeester van de gemeente Moskenes, waarvan Reine deel uitmaakt, wijst erop dat de walvisvangst onderdeel is van een jaarlijks terugkerend ritme, waarbij de verschillende soorten visserij elkaar opvolgen en de wisselende resultaten elkaar aanvullen. ‘De vangst van dwergvinvissen is een belangrijk onderdeel van ons totale economische systeem. Moskenes en vergelijkbare kustdorpen hebben sinds mensenheugenis hun bestaan gebaseerd op een gecombineerde visserij. Je kunt de walvisvangst niet los zien van de rest van ons werk.’
De Noorse milieubeweging bevindt zich in een precaire positie. Noorwegen wil graag gidsland zijn op milieugebied, maar is ook voorstander van de jacht op dwergvinvissen. Heidi Sørensen, sinds vorig jaar voorzitter van de grootste Noorse milieuorganisatie Natur og Ungdom (Natuur en Jeugd) zegt daarover: ‘Wij steunden het IWC-moratorium in 1986, omdat we toen vonden dat er eerst wetenschappelijke cijfers over de walvisbestanden moesten komen. Die zijn er nu en dus is het tijd om een beheerste, goed gereguleerde vangst toe te staan. Wij komen ook op voor het belang van lokale gemeenschappen, zoals hier langs de kust.’
Sørensen verwijt met name Greenpeace dat zij diersoorten ‘vermenselijkt’: ‘Een diersoort wordt eruit gehaald en op een voetstuk gezet. Van de zeehond hebben ze een baby gemaakt met van die grote ogen. De walvis wordt een bijna menselijke intelligentie toebedeeld. En dat alles voorzien van retoriek over de barbaarse moordenaars die deze dieren bejagen.’
Aan de andere kant van de scheidslijn staan de walvisbeschermers, eveneens in verschillende gradaties. In een open brief in de Noord-Noorse krant Nordlys, waarin hij poogt zich te verantwoorden voor de aanslag in december, claimt Paul Watson dat de mensheid op het punt staat om te communiceren met walvissen en hij waarschuwt de Noren: ‘Het is zeker dat walvissen op dezelfde manier over jullie zullen praten als de Joden nu over de nazi’s.’
Ook Greenpeace is vierkant tegen elke vorm van walvisvangst op dit ogenblik. Woordvoerder Geert Drieman: ‘De Noren suggereren dat er al overeenstemming is binnen de IWC over het nieuwe beheermodel, maar dat is niet waar. Wij vinden dat er geen discussie over een hervatting van de jacht op walvissen mag plaatsvinden voordat ook de ontbrekende delen gereed zijn.’ Het moratorium is volgens Greenpeace uitgeroepen op een moment dat vijftig jaar Noorse walvisvangst het bestand aan dwergvinvissen al met 54 procent had gereduceerd. Het huidige bestand van 86.700 dieren moet volgens de organisatie nog steeds tegen uitroeiing worden beschermd.
Dat de Noren met kleine boten jagen, wil volgens Quinn Pierce nog niet zeggen dat de jacht wat omvang betreft ook kleinschalig is. Volgens de organisatie werden er in vroeger jaren gemiddeld per jaar zo’n tweeduizend dwergvinvissen gevangen.
Ook de gebrekkige economie in het noorden is voor de milieuorganisatie geen argument. Drieman wijst erop dat Noorwegen een van de rijkste landen ter wereld is en dus wel tegen een stootje kan.
Het bericht dat de Noren dit jaar de commerciële vangst van de dwergvinvis gaan hervatten, werd in Japanse kustdorpen met uitgebreide feesten gevierd. Het Noorse voornemen vormt zo waarschijnlijk een precedent voor andere walvisjagende landen, met IJsland en Japan voorop. Het is twijfelachtig of er straks in Kyoto iemand zal zijn met voldoende wijsheid en gezag om een verdere leegloop van de IWC te voorkomen. Als Noorwegen, Japan en wellicht ook Rusland het voorbeeld van IJsland en Canada volgen en eveneens uit de organisatie treden, blijft een club over waarvan de belangrijkste oprichters zijn weggelopen en de statuten zijn verouderd. De kans is groot dat tegen die tijd de walvisvangst alweer volop aan de gang is.
Noot (2017): In de Red List of Threatened Species van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) wordt het aantal dwergvinvissen in Noord-Atlantische wateren geschat op 180.000. De organisatie classificeert deze soort als ‘Least Concern´. Het totaal aantal dwergvinvissen in Antarctische wateren wordt geschat op meer dan 500.000. De Noorse vangstquota voor dwergvinvissen schommelen rond 1.000 exemplaren per jaar. De Noren vissen niet op andere soorten walvissen. In het voorjaar van 2017 was er nog geen overeenstemming over het Revised Management Scheme. IJsland is in 2002 weer lid geworden van de IWC. Verbale communicatie met dwergvinvissen is nog niet tot stand gebracht.